Academische vaardigheden kunsthistorici

1100 Kunstgeschiedenis als wetenschap

Als kunsthistorici houden we ons bezig met beeldende kunst en architectuur. Onder beeldende kunst verstaan we behalve schilder- en beeldhouwkunst ook tekenkunst en grafiek, kunstnijverheid, nieuwe media en design. Architectuur omvat behalve gebouwen ook stedenbouw en zaken als tuinkunst.

Het vak heet kunstgeschiedenis omdat we de kunst bezien als historisch verschijnsel, dus in de historische context. Daarbij beseffen we voortdurend dat de definitie van het begrip ‘kunst’ in andere perioden en culturen vaak heel iets heel anders betekende dan wat hier en nu gangbaar is.

Het  beeld van de kunstgeschiedenis verandert voortdurend doordat de kunsthistorici in iedere tijd nieuwe vragen stellen aan de kunst uit het verleden, en nieuwe informatie over de historische kunst verzamelen. De kunstgeschiedenis is, net als alle wetenschappen, nooit af.

Denk niet te snel dat een vraag die bij jou opkomt vast al wel onderzocht zal zijn. Een kritische, nieuwsgierige houding is onmisbaar voor de wetenschapper.

Als wetenschappelijk vak valt de kunstgeschiedenis onder de geesteswetenschappen (de humanities). Daartoe behoren ook disciplines als geschiedenis, muziekwetenschap, wijsbegeerte en de talen. Kunstgeschiedenis wordt dus niet onder de exacte vakken gerekend, zoals wis- en natuurkunde en de sociale wetenschappen (de sciences).

In de exacte vakken zijn conclusies doorgaans verankerd in grote hoeveelheden concrete gegevens, geschraagd door verregaande statistische zekerheden. Als geesteswetenschapper moet je meestal tevreden zijn als je een conclusie aannemelijk kunt maken. Je doet veel meer kwalificerend dan kwantificerend onderzoek.

Maar ook in kwalificerend onderzoek streef je als wetenschapper naar conclusies op basis van zo objectief mogelijke feiten.

Net als beoefenaars van andere disciplines moet je als wetenschappelijk kunsthistoricus voldoen aan voorwaarden van wetenschappelijkheid.

Je benadert in je onderzoek de informatie die je gebruikt kritisch, je bouwt je onderzoek systematisch op, je analyseert je resultaten volgens de algemeen aanvaarde regels van de logica, met oog voor de complexiteiten in de werkelijkheid.

In de rapportage van je onderzoek, in werkstukken en presentaties, ben je helder over de theoretische achtergrond van je onderwerp, je verantwoordt de keuze van je bronnen en je methode, en je voorziet je tekst van noten zodat je bevindingen openstaan voor debat.

Hoewel kennis van de technieken van de verschillende kunstvormen helpt om een kunstwerk te begrijpen, is het zelf maken van kunst geen onderdeel van de kunstgeschiedenis die op de universiteit wordt bedreven.

Kunstgeschiedenis is ook wat anders dan kunstbeschouwing. Dat is het beschrijven van de beelden, ideeën en gevoelens die een kunstwerk hier en nu bij je oproept.

Wetenschappers richten zich in principe tot elkaar, in het wetenschappelijk debat. Maar het is ook goed denkbaar dat je je kunsthistorische kennis gaat gebruiken voor een groot publiek: in de krant of op internet of televisie, in musea of tentoonstellingen, als organisator van evenementen, in een beleidsfunctie, of in een commerciële omgeving. Dat vraagt bijzondere vaardigheden.

Aan de universiteit word je in hoofdzaak opgeleid tot wetenschappelijk kunsthistoricus. Maar je kan in de vrije ruimte van je studie natuurlijk ook andere specifieke vaardigheden opdoen bij andere opleidingen, zoals bij Communicatiewetenschappen, Bestuurs- en organisatiewetenschap, Economie of waar dan ook.