Academische vaardigheden kunsthistorici

3520 Onderzoek uitvoeren: inhoudelijk

Toen je bronnen aan het zoeken en selecteren was, heb je je al afgevraagd of ze wel of niet van belang waren voor je onderzoek en of ze wel of niet wetenschappelijk waren. Tijdens de uitvoering van je onderzoek zal je ze nogmaals kritisch bekijken. Bronnen zijn nooit objectief, noch de primaire, noch de secundaire. Het is dus zaak je af te vragen:

  • Vanuit welke positie en welke motieven is de tekst geschreven?
  • Had de auteur een opdrachtgever?
  • Wat is het beoogde publiek van de tekst?
  • Hoe goed was de auteur geïnformeerd?
  • Bevat de tekst geen tegenstrijdige informatie?

Je bent dus steeds bezig:

  • feiten en meningen van elkaar te onderscheiden,
  • feiten te controleren.
Voorbeeld: bevooroordeeld? Le Vite, het boek met levensbeschrijvingen van Italiaanse kunstenaars die Giorgio Vasari in 1550 publiceerde, is een fantastische informatiebron over de kunst van de renaissance. Maar in alles is merkbaar dat Vasari een voorkeur had voor de kunst van Florence boven die uit andere Italiaanse steden. Vasari woonde in Florence, en het boek is opgedragen aan de groothertog van Toscane, Cosimo I de’ Medici.

 

Voorbeeld: inconsistent?

William Walton schreef in 1900 op pagina 53 van zijn verslag over de wereldtentoonstelling van dat jaar, dat de Nederlandse schilder George Breitner daar een gouden medaille had gewonnen. Maar op pagina 55 zegt hij dat het jammer is dat Breitner niet op de tentoonstelling vertegenwoordigd was. Aangezien alleen voor tentoongestelde werken medailles werden uitgereikt is Waltons informatie niet consistent.

Walton, W., Exposition universelle, 1900: The chefs-d’oeuvre, Philadelphia 1900, deel 7, 53, 55

De meeste onderzoeken die we doen zijn niet alleen beschrijvend. Vrijwel altijd willen we verbanden kunnen aanwijzen, weten hoe bepaalde zaken tot stand gekomen zijn, oorzaken en gevolgen traceren.

Anders dan bij exacte wetenschappen kunnen we dat soort verbanden in de kunstgeschiedenis zelden waterdicht bewijzen. We moeten meestal tevreden zijn met sterke aanwijzingen om iets aannemelijk te maken.

Maar juist daarom moeten we die aanwijzingen zo kritisch mogelijk benaderen voor we ze presenteren.

  • Als de indruk bestaat dat kunstenaar A beïnvloed is door kunstenaar (-theoreticus, -criticus) B, waaruit bestond die invloed dan? Kende A het werk van B echt? Waaruit blijkt dat? Hoe weten we dat de invloed niet omgekeerd was?
  • Als de indruk bestaat dat het werk van een kunstenaar iets te maken heeft met de omstandigheden, met de economische, politieke, sociale of culturele situatie op een bepaald moment, hoe werkten die omstandigheden dan in op de keuzes die de kunstenaar maakte? Zijn er brieven, dagboeken of andere getuigenissen die dat belichten?

Voorbeelden over invloed