Academische vaardigheden kunsthistorici

3250 Beeldbeschrijving: Bouwkunst

Je probeert in je beschrijving de structuur van het gebouw te volgen.

Je werkt systematisch, van algemeen naar specifiek, van groot naar klein, en dan per gevel: van onder naar boven.

Een lezer moet zich ook zonder verder beeldmateriaal een redelijk nauwkeurig beeld van het gebouw kunnen vormen.

Je begint met de stedenbouwkundige situatie en de algemene kenmerken:

  • Is het een vrijstaand pand of staat het in een rij?
  • Wat voor soort gebouw is het?
  • Wat is de hoofdvorm?
  • Wat is belangrijkste bouwmateriaal?

Daarna beschrijf je het aantal bouwlagen. Dat is minder verwarrend dan ‘verdiepingen’ want dan weet je nooit of de beganegrond en kelder wel of niet meegeteld zijn.

Je vermeldt dan ook de breedte van de gevel(s). Dat doe je aan de hand van het aantal traveeën Een travee is een deel van een gebouw of gevel dat wordt bepaald door twee opvolgende steunpuntassen in de lengterichting van het gebouw. Zo bestaat bij een arcade een travee uit de overspanning gedragen door twee zuilen. of vensters en je geeft dan eventueel nog enkele kenmerken die voor het hele gebouw van toepassing zijn.

Vervolgens geef je een beschrijving per gevel, waarbij je van onder naar boven de structuur van het gebouw volgt, bijvoorbeeld per bouwlaag. Maar er kunnen ook elementen zijn die over meerdere bouwlagen doorlopen. Die moet je natuurlijk als één element bespreken.

Een voorbeeld van een beeldbeschrijving van een gebouw vind je hier.