Academische vaardigheden kunsthistorici

3220 Beeldbeschrijving: Schilderkunst, grafiek, tekenkunst

 

Je begint een globale omschrijving van de techniek en de algemene vorm van het werk. Voorbeelden een rechthoekig olieverfschilderij in liggend formaat -
een tekening in rood en zwart krijt in een rond kader

Daarna noem je een blikvanger. Voorbeelden het portret van een oude man
- een non-figuratieve compositie met grillig gevormde kleurvlakken- een zeegezicht

Vervolgens beschrijf je systematisch andere aspecten, in een logische volgorde, die afhankelijk is van de aard van het werk.

Links en rechts    

De begrippen links en rechts gebruik je gezien vanuit de beschouwer. Bij lichaamsdelen kan je eventueel wel spreken van zijn rechterhand.

De compositie is de ordening op het platte vlak en in de gesuggereerde ruimte. Voor de beschrijving daarvan kan je de volgende begrippen gebruiken:

  • voorgrond / middenplan / achtergrond
  • eerste plan / tweede plan / derde plan enzovoorts
  • horizon
  • horizontale / verticale beeldassen
  • kromme lijnen
  • symmetrisch / asymmetrisch
  • diagonaal / piramidaal (in de ruimte)
  • gesuggereerde ruimte
  • centraal perspectief
  • atmosferisch perspectief (hoe verder weg hoe vager)
  • vogelvluchtperspectief / kikvorsperspectief
  • in het verkort
  • ten opzichte van de beeldrand
  • parallel aan / haaks op het beeldvlak

Bij de beschrijving van de vormen kan je als dat van toepassing is de aandacht geven aan de volgende aspecten:

  • Zijn de vormen abstract, of afbeeldingen van de zichtbare werkelijkheid?
  • Hebben ze opvallende gemeenschappelijke kernmerken (rond, hoekig, grillig)?
  • Zijn ze op een opvallende manier gegroepeerd (ritmisch / evenwijdig / gestapeld / overlappend)?

Voor de beschrijving van de lijnen kan je als dat van toepassing is aandacht geven aan de volgende aspecten:

  • Zijn er opvallende lijnen in het werk?
  • Zijn die recht / gebogen / strak / losjes?
  • Zijn het contouren?

Voor de beschrijving van de kleuren kan je de volgende begrippen gebruiken:

  • warme kleuren (hangt af van de hoeveelheid rood)
  • koele kleuren (hangt af van de hoeveelheid blauw)
  • primaire kleuren (rood, geel, blauw)
  • verzadigde kleuren (onvermengd, zuiver)
  • aardkleuren
  • monochroom (verschillende gradaties van één kleur)
  • dekkende / transparante kleuren (onderliggende lagen niet of wel zichtbaar)

Voor de beschrijving van het licht kan je de volgende begrippen gebruiken:

  • direct of indirect licht (lichtbron wel of niet te zien)
  • meelicht / tegenlicht / zijlicht
  • eigen schaduw (die zichtbaar is op de belichte voorwerpen)
  • slagschaduw (die door een belicht voorwerp wordt veroorzaakt)
  • gelijkmatige belichting
  • sterke licht-donker contrasten (clair-obscur)
  • zachte overgangen van licht naar donker (sfurmato)
  • weerspiegeling

Voor de beschrijving van de personen kan je de volgende begrippen gebruiken:

  • hoofdfiguur
  • plaatsing / groepering / scenes
  • houdingen (contrapost) Uitleg
  • blikrichtingen / gebaren
  • attributen
  • portret:
    • ten voeten uit / kniestuk / ten halve lijve / buste
    • en profil (profiel) / en face (frontaal) / à trois quarts (driekwart gedraaid), naar links of rechts
    • aanziend / wegziend

Voor de beschrijving van de uitvoering kan je als dat van toepassing is aandacht geven aan de volgende aspecten:

  • Zijn de penseelstreken, potloodlijnen en dergelijke herkenbaar, of juist niet, en is dat van bijzondere betekenis voor de indruk van het geheel?
  • Zijn er andere zaken opvallend aan het materiaal die genoemd moeten worden, zoals de delen bij collages, en andere bewerkingen van tweedimensionale werken?
  • Zijn er beschadigingen?

Als het werk zich op de originele locatie bevindt: hoe is de verhouding met die omgeving?

Een voorbeeld van een beeldbeschrijving van een schilderij vind je hier.