Academische vaardigheden kunsthistorici

4810 Noten en Bronnenlijst Algemeen

Richtlijnen

De richtlijnen van de opleiding kunstgeschiedenis in Utrecht die je hierna in uitgewerkte vorm vindt zijn afgeleid van The Chicago Manual of Style (Chicago 16th Edition (Notes & Bibliography)). Daarvan bestaat ook een Quick Guide. Maar let op: De stijl die we bij de opleiding kunstgeschiedenis in Utrecht hanteren is een aangepaste versie van Chicago 16.

Als je een publicatie verzorgt voor een uitgeverij, een tijdschrift of een of andere instelling, zal je wellicht andere richtlijnen moeten volgen. Je volgt altijd de lokale gebruiken.

Principes

Je gaat uit van de volgende principes, ook als je vragen hebt over verwijzingen waarop je geen antwoord vindt in de uitleg die hierna volgt en in de informatie op The Chicago Manual of Style:

  • Je richt je noten en bronnenlijst zo in dat de lezer de betreffende bron gemakkelijk kan vinden.
  • Je bent eenduidig en noteert dus alle soorten bronnen steeds op dezelfde manier.

Stap één

Om bronnen in de noten en de bronnenlijst correct te kunnen beschrijven moet je eerst de aard van je bron artikel: is het een boek, een artikel, iets anders? Een stroomdiagram met de aspecten die daarbij van belang zijn vind je hier.

Digitaal hulpmiddel

Er bestaan handige digitale hulpmiddelen voor het beheren van de gegevens over je bronnen en voor het maken van noten en een bronnenlijst. Een voorbeeld van zo’n hulpmiddel is RefWorks. In deze LibGuide van de UB vind je uitleg daarover. Als Output Style gebruik je dan Chicago 16th Edition (Notes & Bibliography).

Paginanummers

We gebruiken in verwijzingen naar boeken en artikelen in principe geen aanduiding voor het woord pagina. Er staat dus niets voor het paginanummer.

Bij andere soorten bronnen (zoals archivalia) kan het voor de duidelijkheid bij de lezer nodig zijn dat je wel een paginanummer noemt. Dan gebruik je p. voor één pagina, en pp. voor meerdere pagina’s.

Manuscripten werden tot ongeveer 1600 niet per pagina genummerd, maar per vel, per ‘folio’. Daarvoor gebruik je de afkorting fol.

Je onderscheidt daarbij de voorzijde (recto) en de achterzijde (verso) van het vel met de afkortingen fol. 1r. en fol 1v.

Voorbeeld folio recto en verso

 

Overige algemene aanwijzingen

  • Als in een titel hoofdletters worden gebruikt neem je die over.
  • Tussen de titel en de ondertitel zet je een dubbele punt.
  • We verwijzen in het Nederlands. Editor wordt dus redacteur, London wordt Londen.
  • Als een publicatie geen auteur of redacteur heeft begint de titelbeschrijving met de titel. We gebruiken dus niet de aanduiding Anoniem.
  • Als je de naam van de auteur of redacteur hebt achterhaald via een andere bron, bijvoorbeeld via de catalogus van de bibliotheek, dan geef je die weer tussen rechte haken.
  • Als je verwijst naar een website vermeld je de datum waarop je de pagina hebt geraadpleegd, en gebruik je een stabiel URL. Sommige websites vermelden die zelf, anders genereer je (zo mogelijk) een stabiel adres via: https://archive.org/web/.
  • In de lopende tekst noteer je titels volgens dezelfde principes als in de noten en de bronnenlijst. Je zet dus titels van boeken en tijdschriften cursief, titels van artikelen tussen aanhalingstekens, etc. Voor de leesbaarheid neem je doorgaans alleen een deel van de titelbeschrijving op. Via een noot verwijs je naar de volledige titel.

Je gebruikt noten (1) om de informatie in je tekst te verantwoorden, en (2) om extra informatie op te nemen.

(1) Verantwoording

Je zet een noot bij ieder citaat, iedere directe parafrase en iedere vertaling.

Bij algemeen geaccepteerde feiten hoeft geen noot. Maar bij een krasse bewering, zeker als die niet herkenbaar van jouzelf is, moet dat wel.

  • 1 + 1 = 2 → geen noot
  • 1 + 1 = 3 → wel een noot

Daarnaast geef je in de noten meer in het algemeen aan op welke bronnen je informatie gebaseerd is. Dat hoeft niet zin voor zin. Als je biografische gegevens over een kunstenaar gevonden hebt in enkele publicaties kan je dat in een noot bij het begin van de betreffende paragraaf of alinea weergeven in één noot: De informatie in deze paragraaf is, tenzij anders vermeld, ontleend aan: …

Let op: Probeer waar mogelijk te verwijzen naar de meest geëigende bron, dus naar een bron die specifiek gaat over het onderwerp dat je behandelt, en niet naar de bron die jij toevallig geraadpleegd hebt.

Voorbeeld geëigende bron

 

(2) Extra informatie

Je kan in noten soms ook informatie onderbrengen die voor de lopende tekst te gedetailleerd is of het verhaal teveel zou onderbreken. Maar je mag er niet van uit gaan dat de lezer de noot daadwerkelijk leest. Je neemt dus alleen informatie op die de lezer zou moeten kunnen missen.

In principe neem je in de noten geen extra informatie op die de lezer zelf gemakkelijk zou kunnen vinden.

De volgende soorten extra informatie zou je wel kunnen opnemen:

  • informatie die je via eigen onderzoek hebt gevonden;
  • een afwijkende interpretatie;
  • een extra argument;
  • een uitzondering op iets wat je in de hoofdtekst beweert.

Voor werkstukken in de opleiding gebruik je voetnoten. Ze zijn voor de lezer veel comfortabeler dan eindnoten, al geven ze de pagina grafisch een minder fraai beeld.

Bij kunstgeschiedenis, en bij de meeste andere geesteswetenschappen, worden geen noten in de tekst geplaatst (in-tekst citations), zoals bij onder andere de sociale wetenschappen gebruikelijk is.

Je zet het nootnummer aan het einde van de zin, na de punt, in superscript.

Je gebruikt daarbij alleen Arabische cijfers, geen Romeinse.

Voorbeeld

 

Je maakt niet meer dan één noot per zin. Als je bij verschillende delen van de zin verschillende verwijzingen hebt, plaats je die achter elkaar in een noot, eventueel met een verduidelijking over wat bij wat hoort. Je sluit de noot af met een punt.

Voorbeeld

In de noten gebruik je

  • bij de eerste vermelding van een bron de lange versie van de titel,
  • bij de tweede en volgende vermeldingen een verkorte titel.

Voor de verkorte titel van een boek of artikel gebruik je de naam van de auteur (als die bekend is), en bij voorkeur niet meer dan vijf woorden uit de volledige titel.

In de uitleg over de omschrijving van bronnen in de bronnenlijst vind je voorbeelden van de lange en de verkorte titels (boeken; artikelen; catalogi; overige bronnen).

Wanneer je in twee opeenvolgende noten naar dezelfde bron verwijst kan je de (verkorte) omschrijving van de bron vervangen door Ibid. (afkorting van Ibidem = ‘op dezelfde plaats’). In lijn met de voorkeur van Chicago 16 (artikel 14.30) gebruiken we de aanduiding Idem niet.

Alle bronnen uit de noten (en geen andere bronnen)

In de bronnenlijst geef je alle bronnen weer waarnaar je in de noten verwijst.

Maar bronnen die je alleen geraadpleegd hebt zonder ze in een noot te noemen, vermeld je niet. De lezer kan daarvan namelijk niet weten op welke manier en waarvoor je ze gebruikt hebt.

Bronnenlijst –  bibliografie – en dergelijke

Het overzicht van alle bronnen waarnaar je verwijst heet de bronnenlijst.

Voor je lezer kan het overzichtelijk zijn als je je bronnenlijst onderverdeelt in rubrieken zoals:

  • Bibliografie: De boeken en artikelen (papier en digitaal) door elkaar alfabetisch op naam van de auteur of redacteur. Bij anonieme werken alfabetiseer je op het eerste woord van de titel.
  • WebsitesArchivaliaInterviewsVideo’s en dergelijke: Als je veel verwijzingen hebt naar dit soort bronnen kan je daarvoor aparte rubrieken maken. Je alfabetiseert daarbinnen op het eerste woord van de titel.
  • Overige bronnen: Als je van verschillende soorten bronnen er maar enkele gebruikt kan je die ook in zo’n verzamelrubriek onderbrengen.

Een schema met het verschil tussen de bibliografie en de overige bronnen vind je hier.

Paginanummers

In de bronnenlijst vermeld je niet de nummers van de pagina’s waarnaar je hebt verwezen. Die informatie staan immers al in de noten.

Let op: Bij artikelen vermeld je in de bronnenlijst de paginanummers van het hele artikel. Dat is deel van de identificatie van het artikel.

Alfabetiseren

De volgorde in een bronnenlijst is alfabetisch op achternaam. Een tussenvoegsel zet je achter de voornaam of voorletters: Heussen, Hugo Franciscus van

Bij anonieme bronnen alfabetiseer je met het eerste hoofdwoord. Voorzetsels (de, het en een) zet je aan het eind van de titel na een komma (zie verder  The Chicago Manual of Stylerubriek 16.51).